PLEITAANTEKENINGEN Mr. L.G.M. Delahaije

Kort geding Rechtbank Den Haag : Stichting WMO/NOvAA 5 juni 2007 te 10:00 uur.

 

De grieven van de Stichting Werkgroep Minnelijk overleg en de heer de Graaf hebben in we­zen vooral betrekking op de manier, waarop de NOvAA haar publieke taak heeft vervuld.

 

De NOvAA is een publiekrechtelijke organisatie en juist om die reden moet zij haar taak zon­der vooringenomenheid en onpartijdig vervullen (AWB art. 2:3 en art. 2:4).

 

Ook moet de NOvAA al de te nemen besluiten zorgvuldig voorbereiden en alle belan­gen van de gehele beroepsgroep evenwichtig afwegen (AWB 3:2 tot 3:4).

 

De eisers zijn van mening dat het bestuur (samengesteld vooral uit vertegenwoordigers van grote kantoren) bij de totstandkoming van de beroepscode voor accountants, de VGC, onvol­doende oog heeft gehad voor de kleinere kantoren en accountants in dienstbetrekking. Aan die groep is niet de eerlijke kans gegeven tot inspraak. Op deze wijze is de VGC niet op een transparante democratische wijze tot stand gekomen.

 

De bedenkingen en grieven tegen de VGC van met name de kleinere kantoren en de accoun­tants in loondienst (als interne accountant werkzaam), die toch het grootste ge­deelte van de beroepsgroep vormen, zijn door het bestuur in onvoldoende mate onder de aandacht van de leden gebracht met het kennelijke doel om de VGC geforceerd vastgesteld te krijgen. Daarbij is miskend dat de ledenvergadering zelf de hoogste macht heeft. Het is dan ook onbegrijpelijk dat in de Achtergrondnotitie die de NOvAA heeft ingebracht onder punt 10 zonder nadere argumentatie of motivatie wordt gesteld dat de leden geen recht van initiatief zouden hebben. De wet geeft aan de algemene ledenvergadering verordende bevoegdheid (citaat:)

 

Artikel 10

Het bestuur roept de ledenvergadering bijeen, zo dikwijls het zulks nodig oordeelt en voorts indien ten­minste veertig leden van de NOvAA, onder opgaaf van de te behan­delen punten, om haar bijeenroeping verzoeken.

 

Artikel 24

1.     De ledenvergadering maakt de verordeningen, die zij ter vervulling van de in artikel 2, derde lid, om­schreven taak nodig oordeelt.

2.     De ledenvergadering stelt ten behoeve van een goede uitoefening van de werkzaam­he­den van Accoun­tants-Administratieconsulenten bij verordening ge­drags- en beroepsregels vast, welke gel­den voor alle Accountants-Administratie­consulenten.

3.     ………..

 

Voorzover deze wettekst nog onduidelijk zou zijn, verwijs ik ten overvloede nog eens naar de parlementaire geschiedenis:

 

De eerste en voornaamste waarborg voor een juiste taakvervulling van het lichaam is gele­gen in de democratische structuur welke het volgens het ontwerp zal hebben. Aan de geza­menlijke leden wordt de hoogste macht toegekend. Mede gezien de ja­renlange ervaring van verschil­lende thans bestaande accountantsorganisaties mag worden verwacht dat de taak van het li­chaam goed zal worden vervuld. Daarnaast is een waarborg gezocht in een zekere mate van openbaarheid. Dit geldt in de eerste plaats voor de totstandkoming van verordeningen waarbij immers ook de be­langen van anderen dan Accountants-Administratieconsulenten in het geding kunnen komen.  Het ontwerp van een verordening moet worden openbaargemaakt in de Ne­derlandse Staatscourant…..”

 

Bij die verordende bevoegdheid behoort onverbrekelijk het initiatiefrecht, zoals ge­bruikelijk en vanzelfsprekend is bij het hoogste orgaan van een rechtspersoon. Zonder de mo­gelijkheid iets te initiëren zou de betiteling hoogste orgaan een farce zijn.

 

De door de wet aan de ledenvergadering gegeven bevoegdheid tot het vaststellen van veror­deningen kan en mag niet worden uitgehold in die zin dat de “hoogste macht” slechts de be­voegdheid zou hebben om enkel maar ja of neen te knikken naar aanlei­ding van door het be­stuur aangedragen voorstellen dan wel afhankelijk te zijn van het bestuur om voor­stellen ter stemming in te kunnen dienen. Uit niets blijkt dat de wetge­ver de hoogste macht van de ledenvergadering van NOvAA heeft willen inperken in die zin dat een voldoende aan­tal leden geen ontwerpverordening in stem­ming zou mo­gen of kunnen brengen.

 

Ook aan een amendement kunnen geen beperkingen worden gesteld. Niet valt in te zien waarom al dan niet bij wijze van amendement een ontwerp verordening zou mo­gen worden ingediend. De wet kent die beperking helemaal niet. Aan een dergelijke ontwerpverordening moet de NOvAA als bestuursorgaan, even veel aandacht geven als aan een op haar eigen ini­tiatief tot stand gekomen ontwerp verordening.

 

Waar de wet (aan tenminste veertig leden) de bevoegdheid geeft om een vergadering bij­een te roepen, omvat die bevoegdheid ipso facto de bevoegdheid om agendapunten op te ne­men. Zonder agenda is een vergadering doelloos en zinloos. De wet schrijft ook voor dat die veertig leden een vergadering moeten verzoeken “onder opgaaf van de te behan­delen punten” (zie art. 10).

 

Het Bestuur van de NOvAA heeft, door te handelen zoals het heeft gedaan, in strijd met de wet verhinderd dat alternatieve geluiden op een behoorlijke manier aan de le­den zijn gepre­senteerd. De alternatieve geluiden en de kritiek op de VGC hebben geen echte kans gehad om door te dringen bij de leden. Zie bijvoorbeeld de amendementen en verordeningen aangedra­gen door de Stichting WMO op de eerstkomende ledenver­gadering op 11 juni 2007 (zie pro­ductie 9 dagvaarding onder feiten).

 

De maatschappelijk ongewenste consequentie van de VGC is dat de positie van de grote kantoren, zonder conclu­dente re­dengeving, wordt versterkt en de positie van de kleine kantoren wordt ver­zwakt. Dat levert een verboden vorm van concurrentiever­valsing op. Die concurrentie­vervalsing treedt op door de druk van regelgeving, de on­duidelijkheid daarvan en de toetsing daarop. Die druk, onduidelijkheid en toetsing is voor kleinere organisaties bijna niet te dragen mede door het feit dat hun, overwegend kleinere, klanten die extra kosten niet kunnen en niet willen dragen. Via de VGC heb­ben grote kantoren de mo­gelijkheid zich wel aan alle regelgeving te ontrekken, een ontsnappingsmogelijkheid die kleinere organisaties door hun omvang niet kennen.       

 

Daarnaast blijkt uit de dagvaarding dat de VGC qua netwerk definitie evident in strijd is met de 8e Europese richtlijn en Ifac-regels en ook op andere punten zoals de defini­tie van open­baar accountant, strijdig is met de Code of Ethics van Ifac.

 

Aan dat alles doet niet af dat een ontwerp verordening zoals de VGC kan worden op­gesteld door een commissie, bestaande uit een gelijk aantal leden van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten en van het Nederlands Instituut voor Registeraccoun­tants (NIVRA). Nergens blijkt uit de wet dat de ledenvergaderingen van beide organisaties samen geen afwijkend ontwerp zouden kunnen/mogen maken en aan de le­denvergaderingen van NOvAA en NIVRA ter stemming voor zouden mo­gen/kunnen leggen.

 

Ook doet daaraan niet af dat de Minister van Financiën zijn goedkeuring moet geven. Ook een door de ledenvergadering geïnitieerd ontwerp dient de formeel voorgeschre­ven weg te volgen. Uit pro­ductie 6 blijkt al dat de bevoegde ambtenaar zelf meende verplicht te zijn tot goedkeuring, omdat op die datum naar zijn mening geen redenen aanwezig waren om de VGC niet goed te keuren.

 

Aan het NIVRA worden door een groot aantal leden ongeveer dezelfde verwijten ge­maakt als aan de NOvAA. Ook het NIVRA zal in kort geding worden gedagvaard met gelijkluidende vorderingen.

 

De wet, althans de “Regelen ter uitvoering van de verordening op de ledenvergade­ring” geeft onder het hoofdje “Procedure stemmingen (art. 5–7)” uitsluitend nadere regels voor schrifte­lijke stemmingen. Opmerkelijk is dan ook, dat de voorzitter het bij een zo belangrijke verordening niet op een schriftelijke stem­ming heeft willen laten aankomen. Daarbij komt dat bij de stemming bij handopheffing al­leen de tegenstem­mers zijn geteld. De voor­stemmers zijn niet geteld, evenmin als de onthou­dingen en de stemgerechtigden, die de zaal voortijdig hadden verla­ten. Bovendien was er een signi­ficant verschil in de telling door de stemopne­mers, de heer drs. F. van Schaik (secreta­ris van het bestuur) en drs. F. de Vries (hoofd PR van de NOvAA). Dat alles moet lei­den tot de conclusie dat de stemming geen rechtsgevolgen mag hebben.

 

Wat de rechtsgevolgen van die stemming ook moge zijn, feit is dat inmiddels ruim 80 leden van de NOvAA twee afzonderlijke verzoekschriften hebben ingediend voor een nieuwe leden­verga­dering, ieder ondertekend door ruim 40 verschillende le­den waarbij aan de orde zal moeten komen het keren van de ongewenste gevolgen van de VGC. Het staat ook vast dat het NOvAA-Bestuur deze beide verzoekschriften on­gemotiveerd naast zich neer heeft gelegd.

 

Eisers hebben er nu dus een klemmend spoedeisend belang bij dat het Bestuur van de NOvAA de wet en de door de wet gewenste democratische structuur eerbiedigt en dat onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de concurrentievervalsing ontstaan door de strijdigheid met natio­nale en internationale regels.

 

Uit de overlegde stukken blijkt duidelijk dat het bestuur van de NOvAA gekozen heeft voor een onjuiste interpretatie van wet- en regelgeving die, in strijd met de wet, effec­tief verhindert dat de ledenvergadering zelf voorstellen tot besluitvorming aan het hoogste orgaan binnen NOvAA kan voordragen. Het is ook duidelijk dat bij de tot­standkoming van de VGC het NOvAA-bestuur de belangen van een oligopolie van grote accountantskantoren heeft laten prevaleren boven de belangen van andere NOvAA leden. Feit is dat de door het NOvAA-bestuur gekozen interpretatie van wet- en regelgeving getuigt van vooringenomenheid en partijdigheid, welke strijdig is met de door de wet bedoelde democratische structuur van NOvAA.

 

Om recht te doen aan de wet en om aldus de democratische structuur in stand te hou­den/te versterken is het absoluut nood­zakelijk dat een groep van minimaal veertig leden zal worden gefaciliteerd zoals bij eis gevraagd en dat de rechtsgevolgen van de VGC worden opgeschort voor NOvAA-le­den die geen wette­lijke controles uitoefenen, een en ander in afwachting van de beslissing in de bodem­procedure.