Terug naar Startpagina

Verzoek aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg

Het Ministerie van Financiën (Minfin) ondersteunt actief het huidige wettelijke monopolie van Nivra en NOvAA (inmiddels NBA gedoopt). Dit zou de efficiency verhogen. Dat is misschien betrekkelijk waar op het niveau van de personele omvang van Nivra en NOvAA maar zeker onwaar qua efficiency en de kwaliteit van leden van Nivra/NOvAA. Die zuchten onder omvangrijke en onheldere regelgeving waar grote kantoren zich zelf van kunnen vrijstellen. Op de argumenten dat de huidige Nederlandse accountancy regelgeving strijdig is met Europees recht wenst de Nederlandse rechtelijke macht niet gemotiveerd in te gaan. Om die reden hebben 4 leden van OvRAN naast OvRAN zelf een (noodgedwongen Engelstalige) klacht ingediend bij het EHRM via een gerenommeerd advocatenkantoor. Dit advocatenkantoor Böhler, inmiddels Prakken d'Oliveira geworden, vertegen­woor­digt de kla­gers. De reputatie van dit kantoor als "luis in de pels met als doel het verleggen van grenzen" past goed bij de doelstellingen van klagers. Deze klacht is geregistreerd onder "Ovran and Others v. the Netherlands" onder nr.51016/11.

De bekende arresten Chassagnou, Schneider en Huisarts verklaren dat de rechtsvorm publiek- of privaat­rechtelijk nauwelijks re­le­vant is bij de beoordeling of verenigingsdwang verboden in art. 11 EVRM mag worden toegepast. Dit in tegenstelling tot de conclusie van CBB. Mede daarom is meer accent gelegd op een eerder arrest Le Compte. Dat arrest geeft 2 criteria om verenigings­dwang bij publiek­rechtelijke organisaties te toetsen. Enerzijds een 'hinder'criterium, ander­zijds een 'integratie'criterium. Dat Nivra/­NOvAA en Minfin andere accountants­vere­nigingen 'hinderen', moge duidelijk zijn. Nu tuchtrecht, wettelijke controle, opleidingseisen buiten Nivra/NOvAA zijn geplaatst, is ook geen sprake meer 'integratie in de structuren van de staat' of bijzondere bevoegdheden die een gewone civiele vereniging niet heeft.

Hieronder staat het verloop van deze procedure met de belangrijkste onderliggende stukken op datumvolgorde.

  1. Als gevolg van de uitspraak en advies EHRM is inmiddels deze civiele procedure gestart. Ook heeft OvRAN mede daarom besloten deze strafrechtelijke cassatie door te zetten.
  2. Met enige verbazing constateerden we op 21 Mei dat al op 21 April 2015 de klacht niet ontvankelijk werd verklaard. Het argument was dat het bestuursrecht geen effectieve remedie biedt wanneer nationale wetgeving in strijd is met grondrechten en dus wetswijziging wordt beoogd. Dat is een heel nieuwe visie van EHRM. Het bestuursrecht beoogde een relatief eenvoudige, betaalbare en efficiente procedure te zijn. Over de efficiency kunnen al vragen rijzen nu sinds 22-10-2008 geprocedeerd moest worden in deze casus. Deze heel nieuwe wending is vermoedelijk ingegeven om de stroom van bestuursrechtelijke zaken bij EHRM te beperken. Deze heel nieuwe EHRM wending maakt dus voorgoed een einde aan de illusie dat via het bestuursrecht efficient wetswijzigingen kunnen worden bewerkstelligd. Het advies EHRM komt in feite neer om de civiele rechtsgang te volgen, in concreto onrechtmatige overheidsdaad. Conform dat EHRM advies zal de civiele dagvaarding dan ook inderdaad binnenkort worden uitgebracht. Ook andere onderdelen van deze uitspraak wekken verbazing.
    Verbazing inzake de feiten: Onder ro 5 wordt opgemerkt dat Nivra en NOvAA civiele acties entameerden tegen OvRAN met als gevolg dat OvRAN leden die geen lid bleven van Nivra/NOvAA zich niet langer accountant mochten noemen of wettelijke controles uitvoeren. Waar die misvatting vandaan komt is een raadsel. Het is de huidige wet die dat zo regelt. Ernstiger is de misvatting in ro 10 en 11. Daar wordt alleen een CBB uitspraak van 15-2-2011 geciteerd met als verweerder de Minister van Financien. Die uitspraak citeerde inderdaad de wettelijke mogelijkheid bij Nivra/NOvAA verzet aan te tekenen. Dezelfde dag echter deed CBB nog een andere wel ontvankelijk en gegrond verklaarde uitspraak inzake inschrijving in het accountantsregister zonder lidmaatschap. Ook daar werd terugverwezen naar Nivra maar met de opmerking dat bij openbare lichamen zoals Nivra een beroep op art. l1 EVRM nioet met succes kan worden gedaan. Vervolgens deed CBB op 18-8-2014 twee uitspraken inzake verplichte inschrijving in het register en art. 28 WTA om wettelijke controle voor OvRAN leden mogelijk te maken. Kort samengevat komen die beide uitspraken er op neer dat niet mag worden getoetst aan art. 11 EVRM, dat publiekrechtelijke verenigingen niet vallen onder art. 11 EVRM en het toetsingsverbod in art. 120 Grondwet verbiedt om de innerlijke juistheid van de Wet RA te beoordelen. Deze laatste uitspraken bevatten de essentie van de klacht bij EHRM. Waarom die laatste twee uitspraken die gaan over de essentie van de zaak niet zijn besproken, is onbegrijpelijk.
    Verbazing inzake de rechtsgronden: De uitspraak citeert 6 uitspraken uit de jurisprudentie waaruit zou volgen dat artikel 13 EHRM geen garantie geeft om nationale wetgeving als zodanig aan te vechten op de grond van strijdigheid met EVRM. Het is een inderdaad een feit van algemene bekendheid dat lidstaten een behoorlijke "margin of interpretation" hebben maar die gaat niet zover dat nationale wetgeving EVRM terzijde kan stellen. Alle 6 gevallen uit de geciteerde jurisprudentie werden dan ook ontvankelijk verklaard en inhoudelijk beoordeeld. In drie van deze 6 gevallen werd tenminste een van de klachten toegewezen. Verder roept deze uitspraak vragen op over de betekenis van “remedy” in artikel 13. Is het nu zo, in strijd met eerdere jurisprudentie, dat lidstaten niet meer zelf mogen bepalen wanneer bestuursrecht wel of niet een "effective remedy" geeft? Ook rijst de vraag of deze uitspraak het einde betekent van vaste jurisprudentie dat wanneer meerdere locale rechtsmiddelen beschikbaar zijn, klager er slechts een hoeft te volgen om ontvankelijk te zijn. Mogelijk heeft de feitelijke fout inzake de laatste twee besluiten CBB waartegen de klachten waren gericht, bijgedragen aan deze niet-ontvankelijkheidsuitspraak. Indien geen sprake is van een ernstige feitelijke fout van het Straatsburgse Hof, kunnen juristen nog veel plezier beleven aan deze uitspraak.
  3. Op 05-02-2015 is de finale klacht ingediend. Dat was eerder niet mogelijk. Het wachten was immers op de laatste uitspraken CBB. CBB stelt wederom dat het verbod op verenigingsdwang zich beperkt tot privaatrechtelijke rechtspersonen. Gekozen is uiteindelijk voor een vereenvoudigde klachtvorm. Drie additionele argumenten zijn uiteindelijk niet opgenomen. 1. De uitspraak van CBB dat art. 11 EVRM (verbod op verenigingsdwang) zich beperkt tot privaatrechtelijke rechtspersonen, betekent dat art. 11 EVRM alle betekenis verliest. Art. 11 EVRM kan immers eenvoudig omzeilt worden door een organisatie in een publiekrechtelijk jasje te gieten met een vage verwijzing naar enig publiek belang. 2. Verwijzingen naar de laatste uitspraak van de Grote Kamer inzake Herrmann v. Germany(Application no. 9300/07, 26 June 2012) zijn niet opgenomen. Die uitspraak over eigendomsrechten en verenigingsdwang bevatte een verwijt naar een niet appellabele uitspraak in eerste instantie over verenigingsdwang met de woorden: "it is in the interests of legal certainty, foreseeability and equality before the law that judgments should not depart, without good reason, from precedents laid down in previous cases". 3. Ook is niet opgenomen een beroep op artikel 6 EVRM wegens schending van her recht op een eerlijk proces. Zowel het gebrek aan argumenten (zie Practical Guide to Article 6, points 242 and 243) als de statistisch onmogelijke samenstelling van het eerdere college, doen immers vragen rijzen over de onafhankelijkheid van CBB.
    Die argumenten degelijk uitwerken betekent immers weer veel extra papier. Verwacht mag worden dat EHRM die argumenten zelf ook wel kan bedenken. In de oorspronkelijke klacht was de basis daarvoor aanwezig.
  4. Op 19-12-2012 werd EHRM geinformeerd over de laatste ontwikkelingen zoals de fusiewet NBA en het titeloffensief van de NBA samen met de belastingdienst.
  5. Op 12-8-2011 werd de klacht ingediend bij EHRM in Straatsburg. Deze klacht is geregistreerd onder "Ovran and Others v. the Netherlands" onder nr.51016/11.