Terug naar Startpagina

Strafrechtelijke Procedure

Het huidige wettelijke monopolie van de NBA (voorheen Nivra en NOvAA) betekent strijdigheid met Europees recht. De Wet op het Accountantberoep (WAB) legt immers een dwingend verband tussen het accountantsregister en het NBA lidmaatschap. Dit verband wordt versterkt door de verbodsbepaling in art. 41 lid 2 WAB. Onder de zware sancties genoemd in art. 56 WAB verbiedt dit lid 2 degene die niet in het accountantsregister is ingeschreven “om anders dan in besloten kring de titels1, genoemd in het eerste lid, of de benaming accountant zonder nadere toevoeging dan wel in samenstelling of afkorting te voeren, dan wel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk kan zijn gewekt, dat hij tot het voeren van die benaming gerechtigd is.” Deze tekst wordt breed uitgelegd in de jurisprudentie en omvat aldus ook termen zoals “accountancy”, “accounting” “accountantskantoor” etc.. Deze sancties van art. 56 WAB worden strikt gehandhaafd via titel-offensieven aangestuurd door de NBA. Via het Ministerie van Financiën zijn aldus meerdere van OvRAN leden bedreigd met strafrechtelijke sancties en sinds kort met bestuurlijke dwangsommen. Om die reden heeft een lid van OvRAN zich bereid verklaard tot in hoogste instantie door te procederen. Deze procedure kan niet los worden gezien van dit geheel van procedures over niet door het algemeen belang te rechtvaardigen machtsuitoefening door de NBA ten faveure van grotere kantoren. Dat overzicht vangt aan met een kort geding dat het Hof uiteindelijk ongeschikt heeft geoordeeld voor kort geding.

Hieronder staat het verloop van deze procedure met de belangrijkste onderliggende stukken (anoniem) op datumvolgorde.

  1. Op 20-07-2017 werd de klacht in deze uitspraak niet-ontvankelijk verklaard met de gebruikelijke bewoordingen. Volgens deze statistiek troffen van de 36.237 beslissingen in het 1e halfjaar 2017, 35.045 (99%) eenzelfde lot. Een schrale troost.
  2. Op 21-04-2017 is deze klacht naar EHRM verzonden. Het accent ligt op alle punten die de HR over het hoofd wenste te zien. Hoe kan het bestaan dat onze hoogste rechtelijke instantie de dwingende tekst uit art. 20.2 van de Uiversele Verklaring over de Rechten van de Mens over het hoofd ziet: "No one may be compelled to belong to an association."? Hoe kan het bestaan dat onze hoogste rechtelijke instantie de tekst en geest van art. 11 EVRM etc. over het hoofd ziet en nalaat te motiveren waarom dat steun zou ondervinden in de jurisprudentie? Hoe kan het bestaan dat een professional gedwongen wordt lid van een vereniging te blijven die wordt geregeerd door zijn grootste concurrenten, grote kantoren, die de overgrote meerderheid van de leden - merendeels geen accountants - talloze regels opleggen waar ze zichzelf niet aan hoeven te houden? Etc. etc.
  3. Op 21-12-2016 volgde deze uitspraak. De HR concludeert -evenals CBB zonder enige nadere motivatie- dat de NBA als publiekrechtelijke vereniging krachtens de WAB: "een bij wet ingestelde beroepsorganisatie is, die is ingebed in publiekrechtelijke structuren, die administratieve, regelgevende en toezichthoudende bevoegdheden heeft en die doelstellingen nastreeft van algemeen belang." De HR passeert volledig de aangevoerde feiten + jurisprudentie en verwijst voor het overige, waaronder het tweede cassatiemiddel, naar art. 81 RO. De gebruikelijke dooddoener bij de HR. Deze uitspraak van de strafkamer HR is verbazingwekkend want niet alleen strijdig met de duidelijke tekst van art. 11 EVRM lid 2 maar negeert daarnaast ook nog de bijbehorende jurisprudentie inzake directe en indirecte verenigingsdwang in lid 1. Erger is dat deze strafkamer ook voorbij ging achter het leidende beginsel achter art. 11 EVRM: de door Nederland ondertekende Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, die leert: “Niemand mag worden gedwongen tot een vereniging te behoren.” Een gang naar EHRM wordt overwogen.
  4. Op 29-11-2016 volgde deze reactie die constateerde dat de conclusies van de AG "inzake de eerste twee klachten niet kunnen standhouden en de AG de derde klacht zelfs niet onderkende." De slotconclusie moet derhalve luiden dat dit tweede cassatiemiddel over de omvang van de motiveringsplicht standhoudt.
  5. Op 22-11-2016 bood de AG deze aanvullende conclusie aan met excuses omdat hij vergat het tweede cassatiemiddel te bespreken over de omvang van de motiveringsplicht. Zijn aanvullende conclusie onder 2.4 luidt nu dat de advocaat van verdachte in de pleitnota bij het Hof slechts naar voren bracht dat de koppeling van accountantstitels aan inschrijving in het ledenregister van NBA een extreme vorm van indirecte verenigingsdwang betekent. Wederom vergist de AG zich want deze pleitnota, wijdt naast dit punt 14 ook onder de punten 11, 12, 13 en 22 aandacht aan het ongebruikelijke karakter van dit voorschrift, de sancties en de bijzondere ongebruikelijke ernst van die sancties.
  6. Op 18-11-2016 concludeerde de advocaat van dit lid van OvRAN (verdachte) dat vrijwel geen enkel argument van de AG deugdelijk werd onderbouwd.
  7. Op 8-11-2016 concludeerde de AG tot afwijzing van het cassatieberoep. Uitspraak op 20-12-2016.
  8. Op 1-3-2016 volgde de Cassatieschriftuur. Het zal niemand verbazen dat als belangrijkste rechtsgronden art. 11 EVRM over verenigings­dwang naar voren is gebracht naast art. 1 van het 1e Protocol EHRM over eigendomsrecht. De uitgebreide motivatie van beide rechtsgronden waar meerdere advocaten aan hebben meegewerkt is zeer lezenswaard. Geheel nieuw in deze procedure is het beroep op art. 6 EVRM en art. 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dat laatste artikel verlangt op straffe van nietigheid dat de rechterlijke beslissing, indien die beslissing afwijkt van het door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, in het bijzonder de redenen daarvan opgeeft. De Nederlandse jurisprudentie is in overeenstemming met Europees recht over eerlijk proces. Art. 6 EVRM formuleert dat recht op een eerlijk proces. In de jurisprudentie over dat artikel 6 heeft het EHRM uitdrukkelijk bepaald dat “Article 6 requires that the domestic courts give reasons for its judgment in both civil and criminal proceedings. Courts are not obliged to give detailed answers to every question, but if a submission is fundamental to the outcome of the case the court must then specifically deal with it in its judgment.”. Nu deze hele procedure vooral ging over de vraag of publiekrechtelijke verenigingen zijn vrijgesteld, zou vernietiging van het vonnis moeten volgen met verwijzing naar een ander Hof.
  9. Op 29-06-2015 deed het Hof Leeuwarden deze uitspraak met de stelling dat bij publiekrechtelijke verenigingen zoals de NBA verenigingsdwang geoorloofd is.