Terug naar Overzicht Procedures Nivra

Inschrijving in het accountantsregister zonder verplicht lidmaatschap; Index van processtukken.

Via deze bestuursrechtelijke procedure vorderen een drietal ex-leden van Nivra inschrijving in het register van Nivra zonder verplicht lidmaatschap van Nivra. Art. 19 lid 3 WRA luidt: “Voor zover uit deze wet niet anders blijkt, zijn de verordeningen van de Orde slechts verbindend voor haar leden en organen.” Door deze wetsbepaling gelden de verordeningen van Nivra derhalve niet voor degenen die alleen zijn ingeschreven in het register maar geen lid zijn. De aan de inschrijving verbonden rechten zoals het gebruik van de aanduiding (register)accountant of RA blijven intact. De opvatting van Nivra dat deze mogelijkheid alleen is toegestaan voor buitenlandse accountants wordt daarmee bestreden. Aangenomen mag worden dat bij toewijzing van de vordering door CBB niet alleen Nivra maar ook NOvAA gevolg zal geven aan een dergelijk vonnis.
Omdat Nivra zich verweert met de stelling dat het de wet is die verenigingsdwang veroorzaakt, is het Ministerie van Financien (Minfin) verzocht de wet zodanig te interpreteren dat die in overeenstemming is met Europese regelgeving. Zoals voorzien weigerde het Ministerie van Financiën (Minfin) aan dit verzoek te voldoen met een beroep op niet-ontvankelijkheid. Klik hier voor details. Hier staan dus twee overheden (Nivra en Minfin) die weigeren hun regelgeving aan te passen aan hogere Europese wetgeving inzake directe verenigingsdwang. Zie ook Rechtbank Rotterdam inzake indirecte verenigingsdwang via art. 28 WTA.
Als gevolg is inmiddels deze procedure gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens(EHRM) in Straatsburg. Klik hier voor details.

Hieronder staat het verloop van de procedures met de belangrijkste onderliggende stukken op datumvolgorde.

  • Op 18-8-2014 besloot CBB met deze tekst het afwijzende besluit van de NBA te bevestigen. Opmerkelijk is de motivatie inzake art. 11 EVRM en dwingend Europees recht. Ons hoogste rechtscollege gaat geheel voorbij aan strijdigheid met art. 11 EVRM. Zij bevestigt allereerst ongemotiveerd onder ro 5.1 haar vorige uitspraak dat een beroep op art. 11 EVRM niet met vrucht kan worden gedaan. Vervolgens concludeert CBB onder ro. 5.5 dat: "het toetsingsverbod in art. 120 van de Grondwet en art. 11 van de Wet Algemene Bepalingen staat er aan in de weg dat het College - in het licht van art. 8 van de Grondwet en art. 3.3. AWB. de innerlijke juistheid van de Wet RA beoordeelt." Het zou ons zeer verbazen als EHRM voorbij zou gaan aan haar vaste jurisprudentie dat wanneer nationale overheden falen Europees recht toe te passen zoals hier : “the domestic legal order will provide an effective remedy for violations of Convention rights.”. En dat betekent concreet bepalingen strijdig met Europees recht terzijde stellen. Deze algemeen bekende jurisprudentie is aan CBB kennelijk voorbijgegaan. Helaas duurt het weer enkele enkele jaren voordat Straatsburg het te verwachten positieve besluit zal nemen. De door het CBB aangevoerde (onjuiste) argumentatie inzake verboden discriminatie en het recht op eigendom, zal bij deze al langer lopende Straatsburgse procedure ook bestreden worden.
  • Op 15-4-2014 werden de pleitnotities uitgewisseld van OvRAN en Minfin. Inzake art. 1 WRA beriep de NBA zich zoals te verwachten viel op Nederlandse jurisprudentie inzake PBO's en stelde dat de NBA geen vereniging is want publiekrechtelijke rechtspersoon. Verder beriep de NBA zich op kracht van gewijsde. Tegen de hoofdstellingen OvRAN had niemand weerwoord: a. Europees recht is nu eenmaal dwingend, prevaleert en stelt dus nationale regeleving en jurisprudentie ter zijde. b. Het begrip vereniging in art. 11 EVRM heeft een autonome betekenis, los van de nationale regelgeving inzake verenigingen. De rechters hielden zich op de vlakte. Zeg maar 50/50 kans bij CBB, bijna 100% kans in Straatsburg.
  • OvRAN diende op 9-10-2013 dit wrakingsverzoek in. Dat wrakingsverzoek is ingewilligd. De zitting wordt nader order uitgesteld. Het bleek dat 2 van de 3 raadsheren ook de vorige uitspraak deden, de 3e bleek wel erg veel links met de NBA te hebben.
  • Bij brief van 23-9-2013 heeft CBB de zittingstijd vastgesteld op 10.00 uur op de locatie Prins Clauslaan 60(Paleis van Justitie), Den Haag
  • Bij brief van 23-9-2013 heeftde NBA dit aanvullend verweerschrift verzonden.
  • Bij brief van 10-7-2013 heeft CBB een nieuwe zittingsdatum vastgesteld op donderdag 10 oktober 2013. Nadere details volgen.
  • Bij brief van 15-4-2013 heeft CBB een zittingsdatum vastgesteld op donderdag 25 juli 2013. Nadere details volgen.
  • Op 19 december 2012 diende OvRAN als processtuk aanvullingen bij EHRM in en attendeert CBB op het gegeven dat de ''redelijke termijn' voor een procedure conform art. 6 EVRM en de eigen jurisprudentie is overschreden.
  • Op 17 augustus 2011 diende OvRAN als processtuk een klacht bij EHRM in en verzoekt de samenstelling van het rechtdoende college te wijzigen.
  • Op 6 juni 2011 diende Nivra haar herhaalde verweerschrift in. Zoals te verwachten viel beroept Nivra zich alleen op de eerdere uitspraak van het CBB dat een beroep op art. 11 EVRM niet met vrucht kan worden gedaan bij publiekrechtelijke organisaties.
  • Op 7 april 2011 diende OvRAN haar herhaalde beroepschrift in. Gememoreerd wordt dat een verzoekschift naar het EHRM in voorbereiding is om de Nederlandse accountancy wetgeving in lijn te brengen met art. 11, 14 en art. 1 of Protocol 1 EVRM.
  • Op 11 maart 2011 deed Nivra uitspraak conform de instructies van CBB, verklaarde het bezwaar ontvankelijk en wees het verzoek af onder verwijzing naar de uitspraak CBB van 15 februari 2011. Op zeer korte termijn zal nu wederom hoger beroep worden ingesteld bij CBB. De verwachting is dat dit beroep zal worden afgewezen op dezelfde gronden als voorheen: verenigingsdwang zou alleen gelden voor privaat-rechtelijke organisaties. Van een dergelijke nieuwe uitspraak van CBB zal in Straatsburg uiteraard een klacht worden ingediend evenals van de laatste uitspraak CBB d.d. 15 februari 2011
  • Op 15 februari 2011 deed CBB deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond maar met de aantekening dat op art. 11 EVRM, verbod op verenigingsdwang, alleen met vrucht een beroep gedaan kan worden bij privaat-rechtelijk verenigingen. Aan alle argumenten uit de Europese jurisprudentie die het tegendeel aantonen, wordt voorbijgegaan. Deze vrijbrief voor onnodige overheidsdwang is onbegrijpelijk omdat art. 11 EVRM juist is bedoeld om die te verhinderen. Binnen drie maanden zal hoger beroep worden ingesteld bij EHRM in Straatsburg. Juridisch advies zal moeten uitwijzen of beter gewacht kan worden op de te verwachten uitspraak van Nivra dat inschrijving in het register zonder lidmaatschap niet mogelijk is.
  • Op 14 september vonden de zittingen plaats met voeging van de vergelijkbare procedure tegen Minfin. De pleitaantekeningen van Nivra treft u hier aan. Die van OvRAN hier naast een eerste impressie eveneens. Vonnis over 6 weken met de mogelijkheid van uitstel.
  • Verweerschrift Nivra. Opvallend is dat dit verweerschrift uitdrukkelijk niet ingaat op de in het beroepschrift naar voren gebrachte gronden. Het korte (4,3 pagina's) verweerschrift beperkt zich tot de zeer formele conclusie “dat het wettelijk systeem zodanig is dat het maken van uitzonderingen uitsluitend mogelijk is in de door de wetgever voorziene gevallen.” Als gevolg meent Nivra een dergelijk besluit niet te kunnen nemen omdat de bevoegdheid daartoe ontbreekt. Nivra persisteert derhalve in haar besluit tot niet-ontvankelijk verklaren. Het CBB zal nu moeten uitmaken of een dergelijke conclusie te verenigen valt met art. 94 Grondwet waarin staat dat Nederlandse wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
  • Beroepschrift d.d. 9 maart 2009. De vordering tot inschrijving in het Nivra-register zonder verplicht lidmaatschap wordt niet alleen gebaseerd op tekstuele en wets-historische gronden. De belangrijkste argumenten betreffen drie strijdigheden met hogere regelgeving c.q. verdragsrechtelijke verplichtingen:
    • Verbod op verenigingsdwang (Nederlandse Grondwet, art. 8, de Universele Verklaring Over de Rechten van de Mens, art. 20 lid 2, Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) art. 11.
    • Verboden onderscheid naar nationaliteit (Art. 3 lid 1, sub c EEG-Verdrag juncto Art. 54)
    • Aantasting van eigendomsrechten. (art. 1 van het eerste Protocol d.d. 20 maart 1952 bij het EVRM).
  • Op 25 februari 2009 werden drie identieke besluiten. ontvangen van Nivra waarin het bezwaar van appellanten op 20 november door Nivra ontvangen, niet-ontvankelijk werd verklaard.
  • In een mail van 4-2-2009 zette Nivra enkele aspecten rond een hoorzitting uiteen. Vervolgens besloten appellanten op 9-2-2009 af te zien van een hoorzitting. Zie mailwisseling hier.
  • Op 28 januari 2009 verzochten bezwaarmakers per fax om correctie van een mail d.d. 26-1-2009, stelden vast dat afwijzing van het bezwaar d.d. 20 november 2008 een publiekrechtelijk besluit zou zijn gericht op rechtsgevolg en vroegen zich daarom af of een hoorzitting wel zinvol kon zijn als de zitting alleen bedoeld zou zijn om over dit laatste van gedachten te wisselen.
  • Op 26 januari 2009 vond een mailuitwisseling plaats over een evt. te houden hoorzitting,
  • Op 21 januari 2009 bevestigde Nivra de ontvangst van dit rappel en deelde mede dat bezwaarmakers in de gelegenheid zouden worden gesteld te worden gehoord.
  • Op 20 januari 2009, na het overschrijden van de bezwaartermijn, rappelleerden verzoekers Nivra per fax.
  • Op 24 november bevestigde Nivra de ontvangst van dit bezwaarschrift.
  • Op 19 november 2008, verzonden met bericht van ontvangst, stelden verzoekers bezwaar in tegen het besluit d.d. 7 november 2008 tot afwijzing van het verzoek tot inschrijving in het register zonder verenigingsdwang.
  • Nivra reageerde op 7 november 2008 met een schrijven waarin wordt gesteld dat Nivra een dergelijk besluit niet kan nemen omdat aan het bestuur op dit punt geen bevoegdheid toekomt. Het verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard.
  • Drie leden van Ovran hebben het lidmaatschap van Nivra opgezegd. Vervolgens hebben zij per aangetekend schrijven op 22 oktober 2008 Nivra verzocht te besluiten dat appellanten de beroepstitels “RA” en “accountant” kunnen gebruiken zonder lid te zijn van Nivra en zonder door Nivra opgelegde verplichtingen.